Scherpstellen (2)

Wanneer u een foto wilt nemen van iemand die ergens aan de linker- of rechterkant in het beeld moet staan, daar op scherp stelt met AF, de instelling vasthoudt en dan de camera draait tot het beeld is zoals u het wilt hebben, wordt de scherp af te beelden persoon meer of minder onscherp. Immers, tijdens de meting richt u het midden van de lens op die persoon. Als u daarna de camera naar links of rechts zwenkt om die persoon "op de goede plaats te zetten", zal de afstand tot die persoon veranderen, korter worden, omdat hij ten opzichte van de sensor in een vlak komt te staan dat dichterbij de camera ligt. Als dat verschil in afstand te groot is, wordt de persoon onscherp afgebeeld!

Autofocus - meettechniek

In de afbeelding hiernaast is dat zichtbaar. Als u een bloem wilt fotograferen in de uiterste rechterhelft van het beeld, kunt u scherpstellen door de centrale meetsensor op de bloem (punt A) te richten. Wanneer u vervolgens de meting vast houdt en de camera zodanig zwenkt dat de bloem niet meer midden maar rechts in het beeld staat, loopt het scherpstelvlak door punt B. De bloem bevindt zich echter nu een afstand "d" dichterbij. Wanneer de afstand "d" in verhouding groot is ten opzichte van de afstand van de camera tot punt B, kan de bloem buiten het scherptebereik vallen.

Wanneer u een meetpunt kunt kiezen en dit zodanig doet dat in de uiteindelijke beelduitsnede dit meetpunt op de bloem valt, voorkomt u het probleem. Het speelt vooral bij opnamen op relatief korte afstand en een grote lensopening, omdat dan het scherptebereik kleiner is.

Handmatig scherpstellen

Wanneer u in het bezit bent van een camera waar eigenlijk alleen het centraal gelegen autofocus scherpstelpunt goed werkt, verdient het aanbeveling om in "moeilijke situaties" met de hand scherp te stellen. Het is dus zinvol om handmatig scherpstellen te oefenen. Eerst op zaken die statisch midden in het beeld staan (waarbij u wellicht in de zoeker nog een hulpmiddel hebt dat aangeeft dat het goed is) en daarna op zaken die duidelijk uit het midden staan en bewegen. Oefenen aan de rand van een vijver met rondzwemmende eenden zal u snel de moeilijkheden duidelijk maken - en u ook snel leren hoe het toch moet. Wees niet verbaasd als u de eerste keer met 100 foto's thuis komt die alle vanwege het onscherp zijn de vuilnisbak in kunnen.

Beter kijken

Een bijkomend effect van handmatig scherpstellen is dat u nauwkeuriger gaat kijken naar het zoekerbeeld. U merkt daardoor ook zaken op die u anders wellicht zouden ontgaan en die de compositie verstoren. Een bekend voorbeeld van iets dat storend werkt zijn "afgehakte" voeten of handen bij personen en voorwerpen die "zo maar" uit iemands hoofd lijken te groeien (boomstam, lantaarnpaal).

Helaas gaat handmatig scherpstellen met moderne camera's niet zo goed als vroeger. Op moderne AF-objectieven de instelling tussen veraf en dichtbij vaak niet meer dan een kwart slag in tegenstelling tot "ouderwetse" objectieven waar dat tot een volledige slag kon oplopen. Die kortere slag is nodig om de AF voldoende snel te krijgen, maar nadelig voor het handmatig scherpstellen. Bovendien is tegenwoordig in de zoeker minder goed te zien of iets scherp is of niet. Moderne zoekers zijn erg helder. Vroeger waren zoekers donkerder, maar als gevolg van de manier waarop het zoekerglas was geslepen kon je heel duidelijk zien of iets "in de scherpte sprong". Bij sommige camera's is het mogelijk het zogenaamde "matglas" te vervangen door een ander exemplaar dat beter geschikt is voor handmatige scherpstelling. Als u veel handmatig scherp stelt kan dat een zinvolle uitgave zijn.

Content on this page requires a newer version of Adobe Flash Player.

Get Adobe Flash player

Scherptediepte

De scherptediepte kan worden beinvloed door de keuze van het diafragma. Een laag diafragma (grote lensopening) geeft weinig scherptediepte, een klein diafragma (lens bijna dichtgedraaid) geeft een veel groter gebied dat scherp is. Daar kunt u mee spelen. Bijvoorbeeld om een persoon scherp af te beelden tegen een onscherpe achtergrond (diafragma 1.4 - 2.8), of om bij een landschap zowel de voorgrond en de achtergrond scherp af te beelden (diafragma 11 - 16).

Niet alle lenzen zijn voor het eerste geschikt: de meeste goedkope zoomlenzen hebben een maximale lensopening van 3.5 - 5.6 en dan is er van selectieve scherpte nauwelijks nog sprake. Diafragma's kleiner dan 16 kunnen beter worden vermeden. Weliswaar wordt het gebied dat min of meer scherp is nog groter, maar de absolute scherpte loopt terug. De scherpste beelden levert een objectief bij de middenwaarde. De manier waarop objectieven de onscherpe zones afbeelden, verschilt nog al per lens. Sommige geven een mooie, langzaam verlopende "dromerige" onscherpte, andere een meer "rafelig" verloop. De "mooiheid" van de onscherpte wordt vaak aangeduid met het japanse woord "bokeh". Objectieven met "mooi bokeh" zijn geliefd bij portretfotografen.

Waarom neemt de scherpte af bij kleine lensopening?

Bij een kleine lensopening kan "diffractie" optreden. Dat wil zeggen, dat lichtstralen die eigenlijk evenwijdig zouden moeten lopen om een scherp beeld te vormen, enigszins afbuigen en vervolgens niet meer evenwijdig lopen - met als gevolg een geringere scherpte. U kunt het vergelijken met water dat door een tuinslang stroomt. Als u een tuinslang op de kraan aansluit en er water doorheen laat stromen, zal aan het andere uiteinde, als daar geen spuitkop aan zit, de straal er uitkomen in de vorm van het inwendige van de tuinslang. Als u de slang aan het uiteinde dichtknijpt, komt het water er in een andere vorm uit, het verspreidt zich - de waterstraal die eerst homogeen was wordt in verschillende richtingen afgebogen. Iets soortgelijks gebeurt met licht dat door een nauwe lensopening moet worden "gewrongen". De natuurkundige achtergrond is heel anders dan bij water dat door een slang stroomt, maar in beide gevallen treedt afbuiging op. Om die reden kunt u beter de kleinste lensopeningen vermijden. Meestal hoeft u niet verder te gaan dan diafragma 11 om een voldoende scherptebereik te krijgen. Gaat u nog verder, dan neemt dat scherptebereik weliswaar nog toe, maar de absolute scherpte neemt af.

Invloed van de grootte van de beeldsensor op de scherptediepte

De meeste digitale spiegelreflexen hebben een sensor die kleiner is dan het vroegere kleinbeeld filmformaat en lenzen met een betrekkelijk "kleine" grootste lensopening. Het voordeel daarvan is een grotere scherptediepte, het nadeel is dat selectief scherpstellen lang niet altijd mogelijk is. Een beperkt aantal digitale spiegelreflexen heeft een sensor met een grootte gelijk aan het vroegere kleinbeeldnegatief. Die leveren een duidelijk betere beeldkwaliteit en selectief scherpstellen is goed mogelijk. Nadeel is de aanzienlijk hogere prijs van zowel camera als de daarbij behorende lenzen.

Scherpstellen op de hyperfocale afstand

Voor landschapsfotografie is het vaak interessant om scherp te stellen op de zogenaamde hyperfocale afstand. Dat is die afstand waarbij alles vanaf oneindig ver tot dichtbij de fotograaf scherp wordt afgebeeld. Met name groothoekobjectieven lenen zich hiervoor. Op het internet zijn handige tabellen en rekenprogramma's daarvoor te vinden. Een begrijpelijke uitleg over de hyperfocale afstand en wat u er mee kunt doen, vindt u hier. Er zijn ook manieren om de juiste iinstellingen uit te rekenen. Een handige (engelstalige) calculator vindt u op deze pagina .

Links