Keuze van de juiste belichting (4)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In veel gevallen zal matrixmeting een behoorlijk resultaat opleveren. Dan kan de instelling van diafragma en sluitertijd ook prima automatisch door de camera worden gedaan. Op de meeste camera's zit een zogenaamde PASM knop, waarmee de manier van belichtingsinstelling kan worden gekozen door die knop te verdraaien. Naast de door PASM aangegeven mogelijkheden kunnen er nog andere zijn. Vaak een speciale groene knop (Auto) en daarnaast eventueel extra mogelijkheden (portret, landschap, groep, sneeuw etc) of instellingen waarvan u zelf de kenmerken kunt bepalen. In alle gevallen wordt op basis van de belichtingsmeting op een bepaalde manier een daarbij passende combinatie van sluitertijd en diafragma gekozen.
Op eenvoudiger camera's komen ook instellingen als groepsfoto, portret, sport, landschap, sneeuw enzovoort voor. Bij die instellingen wordt dan ofwel een voor het onderwerp passend diafragma gekozen (bijvoorbeeld een kleine lensopening voor een landschapsfoto omdat dan doorgaans zowel voorgrond als achtergrond scherp moeten zijn), een passende sluitertijd (korte sluitertijd bij sportopnamen) of er wordt automatisch een zekere mate van belichtingscompensatie toegepast (sneeuwfoto's, zonsondergang etc). Als u weet wat u doet, kunt u die speciale standen beter vermijden en zelf de instellingen kiezen. U weet namelijk nooit precies hoe de camera dat gaat doen. Deze extra instelmogelijkheden zijn typisch voor consumentencamera's. Op de hoger geprijsde modellen voor beroepsgebruik treft u ze niet aan. Naast de bovenomschreven instellingen kennen een aantal duurdere camera's nog een aantal door de gebruiker zelf te programmeren instellingen. Dat kan handig zijn wanneer u regelmatig foto's maakt onder atypische omstandigheden. U kunt bijvoorbeeld een vast diafragma kiezen in combinatie met een bepaalde witbalans en een bepaalde belichtingscompensatie. Bij normale fotografie zal de A-stand waarschijnlijk in meer dan 90% goed voldoen. De A, S en M stand werken meestal met alle op de camera aanwezige lichtmeetmethoden (centraal, matrix, spot). Bij de P en de "Auto" stand schakelt de camera veelal automatisch over op matrixmeting. Dus de "A"-stand is het beste? In veel gevallen wel. Zeker als u weet hoe het werkt en wanneer een correctie op zijn plaats zou zijn. U behoudt volledig controle over de scherptediepte en u verliest geen tijd met handmatige instellingen. Of handmatige bijstelling nodig is, kan blijken uit het histogram. Kijk daar dus af en toe naar, zeker onder omstandigheden waar een rechttoe-rechtaan meting er naast zou kunnen zitten. Echter kan bij automatische bepaling van de belichting, afhankelijk van het onderwerp, het ook verstandig zijn de "S" of de "P" stand te kiezen. De enige stand die wanneer u controle wilt over het eindresultaat, beter kan worden vermeden, is de "Auto" stand - daar weet u nooit van te voren hoe het zal uitpakken en aanpassing is bij veel camera's in die stand onmogelijk.. Op gevoel gaat het ook... In het tijdperk van het klassieke filmrolletje werden de films verkocht met een bijsluiter waarin te lezen viel welke diafragma/sluitertijd combinatie onder welke lichtomstandigheden goede foto's zou opleveren en hoe je de film moest ontwikkelen. Die bijsluiter werd door bijna niemand gelezen, maar de aanwijzingen waren behoorlijk goed. Ook zonder die bijsluiter gaat het. Er bestaat al heel lang een vuistregel voor: "bij zonnig weer en een film van ISO 100 1/125 sec en diafragma 16". In de onderstaande tabel is dat uitgewerkt:
Als u oud genoeg bent om nog te kunnen hoofdrekenen, kunt u er prima mee uit de voeten. Al die moderne techniek is niet echt nodig....maar wel comfortabel. Links
|