Keuze van de juiste belichting (3)

Content on this page requires a newer version of Adobe Flash Player.

Get Adobe Flash player

Uiteindelijk gaat het er om dat de foto goed wordt belicht. U kunt daartoe naar de schermafbeelding op de achterkant van de camera kijken. Dat is geen goed idee.

U kunt op dat schermpje redelijk zien of u alles in beeld hebt wat u wilde hebben en of dat scherp is afgebeeld, maar voor belichtingscontrole is het minder geschikt. De reden daarvoor is dat het beeld reeds in enigerlei vorm is bewerkt - en hoe dat precies is gebeurd weet u niet. Beter is om van de foto het zogenaamde histogram op te roepen.

Histogram

Het histogram geeft de helderheidsverdeling aan van de foto. Bij eenvoudiger camera's wordt een gemiddeld beeld gegeven, bij duurdere varianten worden daarnaast de helderheidsverschillen zowel voor rood, groen als blauw weergegeven. Vaak wordt ook een kleine afbeelding van de foto getoond, waar blinkende delen van de foto aangeven waar onder- of overbelichting is opgetreden.

De afbeelding van het histogram lijkt op een bergketen. Uiteindelijk zijn alleen de uitersten aan de linker- en rechterkant van belang. De donkerste partijen staan helemaal links, de lichtste helemaal rechts. Het ideaal is om een zodanige belichting te kiezen dat pieken zowel aan de linker- als aan de rechterkant worden vermeden. Als de contrastomvang groot is, zal dat niet altijd mogelijk zijn. Door een andere belichting te kiezen kunt u het histogram naar links (korter belichten) of naar rechts (langer belichten) verschuiven. Wanneer niet alles is te "vangen" zonder pieken, kiest u het best een zodanige belichting dat enerzijds de piek aan de rechterkant weg valt, maar tegelijkertijd de grafiek toch zo veel mogelijk naar rechts schuift. Dit staat bekend als "expose to the right". Daarmee voorkomt u "uitgebeten plekken" in de foto, terwijl te donkere partijen later nog kunnen worden opgehelderd.

Een "goed" histogram levert niet noodzakelijkerwijs ook een perfect beeld op het scherm. In veel gevallen zal bij een goed histogram de foto iets te donker lijken. Dat kan later met een beeldbewerkingsprogramma probleemloos worden bijgesteld. Streef bij de keuze van de belichting altijd naar een "goed" histogram, niet naar een "goed" uitziende foto!

De opmerking dat de instellingen het best zo wordt gekozen, dat op het schermpje op de camera niet een goede foto maar een goed histogram te zien is, zal niet meteen duidelijk zijn. Het gaat toch uiteindelijk om de foto? Dat klopt natuurlijk. Maar de keuze voor een "goed" histogram en een "goede" foto heeft te maken met hoe een digitale camera helderheden registreert. Een digitale camera is een "lineair" apparaat: een twee keer zo grote helderheid wordt ook als zodanig geregistreerd. Het gevolg daarvan is dat donkere delen van een foto in principe veel minder nuances kennen dan de lichtere gedeeltes. Om die reden is het verstandig de de belichting zodanig te kiezen dat de lichtste partij nog net gedetailleerd kan worden weergegeven, en er tegelijkertijd zo veel mogelijk "ruimte" ontstaat voor de weergave van de donkere partijen, waardoor meer nuances zichtbaar kunnen worden gemaakt. Die foto zal er aanvankelijk "te licht " uit zien, maar dat kan later eenvoudig worden bijgesteld - en het resultaat zal beter zijn dan wanneer er tijdens de opname aan de rechterkant van het histogram "nog ruimte zat" omdat er meer nuances zit in de donkerder partijen.

Bij de klassieke film werkte dat anders: de gevoeligheid voor licht was "exponentieel" - dat wil zeggen in verhouding waren er meer nuances in de donkerder partijen dan in de lichtere. Uiteindelijk betekent het dat de belichting bij digitale opnames vaak kritischer is dan bij film....Weliswaar kun je achteraf via de computer van alles "bijregelen", maar in feite is het bepalen van een zo goed mogelijk resultaat "digitaal" moeilijker dan bij de "ouderwetse" film!

Bij film kies je dus voor een zo goed mogelijk belicht negatief of dia, bij digitaal voor een zodanig histogram waaruit later een zo goed mogelijk beeld kan worden verkregen.....

 

Diafragma, sluitertijd en ISO keuze

De hoeveelheid licht die op de sensor valt wordt bepaald door de combinatie van ingesteld diafragma. sluitertijd en ISO waarde. De keuze voor de ISO-waarde is simpel: zo laag als mogelijk. De kleurweergave bij een lage ISO-waarde is namelijk beter dan bij hogere ISO waarden. Bij hogere ISO-waarden kan beeldruis optreden, hetgeen op de foto zichtbaar kan worden door gekleurde vlekken en een korrelig uiterlijk in de donkerder gedeelten van de foto. In principe dus zo laag mogelijk. Anderszijds hoeft u niet te schromen om onder slecht licht omstandigheden hogere ISO-waarden in te stellen als dat nodig is om een voldoende korte sluitertijd te verkrijgen. Hoe ver u daarmee kunt gaan hangt af van de camera. Nieuwere modellen presteren vaak beter bij hoge ISO waarden dan modellen van een paar jaar terug.

Wanneer u eenmaal de gewenste ISO-waarde heeft ingesteld, kunt u spelen met de gekozen diafragmawaarde en sluitertijd. Bij bewegende onderwerpen zal een korte sluitertijd (1/500 sec of korter) bewegingsonscherpte helpen voorkomen. Bij statische onderwerpen kan de sluitertijd wat langer zijn.

Ook met het diafragma kunt u spelen. Wanneer u zowel voorgrond als achtergrond min of meer scherp wilt hebben (zoals bij foto's van landschappen) zult u een kleine lensopening moeten kiezen, bijvoorbeeld diafragma 8 tot 16. Wanneer u echter alleen een bepaald deel van de foto scherp wilt hebben kiest u een grote lensopening, bijvoorbeeld 2.8 to 4. Zowel de keuze van het diafragma als de sluitertijd hebben invloed op hoe de foto er uiteindelijk uit zal zien. Met het diafragma wordt geregeld welk deel van de foto scherp zal zijn. Met de sluitertijd of er eventueel bewegingsonscherpte of trillingsonscherpte zichtbaar zal zijn. Speel nog maar eens met deze camerasimulator om te zien hoe het werkt.

Waar komen die rare getallen voor het diafragma vandaan?

Op de lens staan getallen die de lensopening aangeven. Hoe hoger het getal, hoe kleiner de lensopening. Bij diafragma 22 wordt dus minder licht doorgelaten dan bij diafragma 16. Dat is net andersom dan je zou verwachten. De reden daarvoor is dat de getallen eigenlijk breuken zijn.

Diafragma 1 betekent eigenlijk dat de lens volledig open staat. Die lenzen zijn zeldzaam. Meestal is het kleinste getal 1.4 of hoger. Die 1.4 is eigenlijk 1/1.4. Dat wil zeggen dat de diameter van de lensopening met een factor 1.4 is verminderd - en dat er nog slechts half zo veel licht wordt doorgelaten dan wanneer de lens volledig open stond. Hoeveel licht er door kan is namelijk afhankelijk van het oppervlak van de lensopening. En om het oppervlak met de helft te verminderen, dient de diameter niet met een factor 2 maar slechts met een factor van ongeveer 1.4 te worden verminderd (het oppervlak varieert immers met het kwadraat van de diameter). De opvolgende diafragmawaarden verschillen dus steeds met een factor 1.4 (de wortel uit het getal 2). En door de breuk niet voluit te schrijven ontstaan de getallen 1.4 (ipv 1/1.4), 2 (ipv 1/2) enz. Ieder volgend getal is dus 1.4 keer groter dan het voorgaande.

In de zoeker ziet u ook die getallen. Daar zijn ook tussenliggende waarden instelbaar, zodat u ook getallen als 6.3 en 19 kunt tegenkomen.


Links